Christinae Sueciae Reginae Pictor
Theodorus van der Schuer werd op 16 juni 1634 in de Kloosterkerk te ‘s-Gravenhage gedoopt. Zijn vader Cornelis was jurist.Bij wie hij zijn eerste onderricht in de schilderkunst heeft genoten is niet bekend. Vast staat echter dat hij zich, in 1651 naar Parijs begaf om zich onder leiding van Sébastien Bourdon verder in het vak te bekwamen. In 1652 verplichtte Van der Schuer zich Bourdon te assisteren tijdens diens verblijf aan het hof van Christina van Zweden. Tegen het einde van de zomer van 1653 keerde Bourdon naar Parijs terug. Van Van der Schuer ontbreekt vanaf dat moment elk spoor totdat hij in 1661 in Rome weer opduikt. Uit de parochiale archieven blijkt dat hij samen met Cornelis Bloemaert (1603-1692) een huis bewoonde op de Salita di San Giuseppe. Gedurende zijn verblijf in Rome raakte hij verwikkeld in een rechtszaak die door enkele Franse schilders tegen hem was aangespannen. In 1665 was Van der Schuer weer terug in ‘s-Gravenhage, waar hij zich op 11 juli liet inschrijven in het register der jaarlijks contribuerende kunstenaars en liefhebbers van de Confrerie Pictura. Op 22 maart 1666 vestigde hij zich als vrij meester. Van der Schuer was één van de oprichters van de Haagse Tekenacademie. Hij was, evenals Bourdon, actief als historie- en portretschilder en vervaardigde daarnaast enige belangrijke decoratieve werken. Naast de activiteiten die als kunstschilder ontplooide was hij werkzaam als solliciteur militair, diaken van de Waalse kerk, mede-eigenaar van een aardewerkfabriek en handelaar. Zijn oeuvre is niet groot. Hij kreeg belangrijke opdrachten van Willem III (Slaapvertrek Stadhouderlijk kwartier, Soestdijk), Stedelijke overheden (Den Haag, Leiden, Maastricht), de Leidse Universiteit (Vierschaar), De koning van Pruissen (Honselaersdijk). De Staten Generaal (Trèveszaal) en particulieren (Willem van Schuijlenburg, Zacharias de Swart, Eduard van Zurck.